Veelgestelde vragen Grondwater
Algemeen
Diverse bestuursorganen monitoren de grondwaterstand of grondwaterkwaliteit in hun beheersgebied om het beheer van grondwater goed te kunnen uitvoeren. Deze meetgegevens, die inzicht bieden in de toestand van het grondwater, vallen onder het domein Grondwatermonitoring.
Onder het domein Grondwatergebruik vallen alle onttrekkings- en infiltratie-inrichtingen die met een vergunning gerealiseerd zijn. Het wettelijk kader hierbij is de Waterwet. Daarin is de vergunnings- en meldingsplicht geregeld. Vanaf 2022 wordt dat de Omgevingswet. Ook de meer indirecte vormen horen bij dit domein: het gebruik van de warmtecapaciteit van het grondwater. Dus ook onttrekkingen voor drinkwater, bluswater, veedrenking, beregening, proceswater, koelwater, bronbemaling, bodem en of grondwatersanering en peilgestuurde drainage-met pomp horen bij het domein Grondwatergebruik.
Het wettelijk kader voor de zogenaamde open bodemenergiesystemen is de Waterwet. Voor gesloten bodemenergiesystemen geldt momenteel het Activiteitenbesluit (gebaseerd op Wet milieubeheer) en het Besluit lozen buiten inrichtingen (gebaseerd op Wet milieubeheer en Wet bodembescherming).
Ook gegevens van milieukwaliteitsinformatie worden opgenomen in de BRO. Dit valt onder BRO Fase 2. Milieuhygiënisch onderzoek valt daarom niet onder grondwatersamenstellingsonderzoek, dat per 1 januari 2021 aangeleverd kan worden. Dus monitoringnetten van milieuhygiënische projecten, waarin het met name gaat om het monitoren van de verontreiniging van de bodem en het grondwater, vallen onder de gegevens van Milieukwaliteit.
Jij wilt bijvoorbeeld een grondwatermonitoringput, brandput, onttrekkingsput, WKO-installatie of iets anders maken. Hiervoor moet je een buis of andere technische onderdelen in de ondergrond plaatsen. Dat is de constructie.
Om zo’n constructie in de ondergrond te plaatsen is in de meeste gevallen een boorgat nodig. De onderzoeksgegevens van de grond uit dat boorgat die (naast de bestaande informatie uit de BRO) inzicht bieden in de opbouw van de ondergrond ter plaatse (zoals een boorbeschrijving), vallen onder booronderzoek. Met die gegevens kan de constructie zo goed mogelijk en volgens voorschriften worden ingericht.
Als extra informatie over de ondergrond nodig is, maak je afhankelijk van wat jij precies wilt weten een keuze uit een bepaald soort booronderzoek oftewel het vakgebied.
De gegevens van de constructies zelf vallen onder andere registratieobjecten: grondwatermonitoringput (GMW) en grondwatergebruiksysteem (GUF). De constructie en het booronderzoek zijn in de BRO dus 2 verschillende objecten die afzonderlijk opgenomen worden.
Bij een grondwatergebruiksysteem (GUF) kan bij het registreren van de gegevens een koppeling gemaakt worden tussen het systeem en het booronderzoek dat daarbij hoort. Bij de grondwatermonitoringput (GMW) kan dat nog niet, maar mogelijk komt dat bij een nieuwe release van de standaard.
De verantwoordelijkheid over de te registreren putgegevens (GMW) en meetgegevens (GLD of GAR) zijn bij de BRO gescheiden. Elk registratieobject heeft dus een eigen bronhouder. Dit is dus anders dan in DINO of bij eigen lokale systemen met grondwatergegevens.
Bij de BRO heeft een grondwatermonitoringput een bronhouder en los daarvan hebben de meetgegevens, zoals grondwaterstandonderzoek of grondwatersamenstellingsonderzoek (GLD of GAR) ook een bronhouder. Natuurlijk kan het wel dezelfde bronhouder zijn, maar dat hoeft niet zo te zijn.
In de praktijk komt het voor dat een bestuursorgaan grondwaterstanden meet in een put van een andere organisatie. De gegevens van de standen hebben dan een andere bronhouder (en vaak ook een andere dataleverancier) dan de grondwatermonitoringput. Er moet dus voorkomen worden dat een put dubbel geregistreerd wordt.
De bronhouder van de grondwaterstanden of grondwaterkwaliteitsgegevens hoeft alleen maar te verwijzen naar het BRO-ID van de put waar de gegevens bij horen. Dit is ook een aandachtspunt bij het aanleveren van historische gegevens aan de BRO. Heb je vragen hierover? Neem dan contact op met de BRO Servicedesk.
Als een bronhouder in een put van een andere bronhouder metingen uitvoert, wordt bij de BRO niet gecontroleerd of die bronhouder toestemming heeft om in die put te mogen meten en om die gegevens te mogen aanleveren aan de BRO. Er hoeft dus door die bronhouder niks gemachtigd te worden in het Bronhouderportaal; het machtigen in de BRO heeft immers niets van doen met het recht om te meten in een put. Afspraken en afstemming daarover is aan de betreffende bronhouders. Een machtiging in het Bronhouderportaal betekent alleen dat een dataleverancier voor een bronhouder de gegevens mag klaarzetten.
Het komt ook voor dat 2 organisaties (bestuursorganen) allebei tegelijkertijd de behoefte hebben om in dezelfde put op een bepaalde diepte te meten. Dit kan gaan over grondwaterstanden of een onderzoek naar de grondwatersamenstelling. Het mooie is dat de BRO het mogelijk maakt om elkaars onderzoeksgegevens te gebruiken. Het is dan slim om vooraf even overleg met elkaar te hebben. Op die manier voorkom je dubbel onderzoek en dus ook dubbele registratie van hetzelfde onderzoek.
Er is een REST-uitgifteservice waarmee dit mogelijk is. Via een API-koppeling kun je op die manier deze gegevens in 1x opvragen. Je hoeft dan dus niet per registratieobject aan te sluiten op de REST-uitgifteservice en zelf alle gegevens die horen bij de putten te combineren. Je kunt nu in 1x via de REST-uitgifteservice de gegevens opvragen en in samenhang zien. Van een grondwatermonitoringput (GMW) kun je dan zien of de put deel uitmaakt van een grondwatermonitoringnet (GMN) en of deze put een grondwaterstandonderzoek (GLD) en/of grondwatersamenstellingsonderzoek (GAR) en/of Formatieweerstandonderzoek (FRD) bevat.
Een andere manier om geautomatiseerd gegevens op te vragen is via SOAP API's.
Grondwatermonitoringput
Het belangrijkste criterium is het type organisatie dat verantwoordelijk is voor het beheer van het grondwater. De grondwatermonitoring moet door of in opdracht van een bestuursorgaan, de bronhouder, worden uitgevoerd. Deze putten worden gebruikt om grondwaterstanden of de grondwatersamenstelling te monitoren.
Zo zijn er bijvoorbeeld ook monitoringsgegevens (en putgegevens), die afkomstig zijn van een waterbedrijf dat monitort in een monitoringnet rondom drinkwaterpompstations. De provincie moet als vergunninggever/bevoegd gezag deze gegevens aanleveren aan de BRO onder haar bronhouderschap. Het waterbedrijf is immers zelf geen bestuursorgaan en heeft, zonder nadere opdracht van de bronhouder, geen verplichting voor de BRO. De bronhouder en het waterbedrijf zullen afspraken moeten maken over het aanleveren van deze gegevens aan de BRO.
Verder is er een beperking aan de tijdschaal gesteld. Wanneer een monitoringnet is ingesteld om de toestand van het grondwater over een periode van ten minste 1 jaar te volgen, valt het altijd onder de Basisregistratie Ondergrond. Voor monitoringnetten met een kortere duur maakt het bestuursorgaan zelf de afweging of het in de basisregistratie moet worden opgenomen. De periode van 1 jaar is lang genoeg voor het uitfilteren van de effecten van kleinschalige en kortdurende invloeden, zodat de informatie die in de basisregistratie wordt vastgelegd blijvende gebruikswaarde heeft.
Gegevens van onttrekkingsputten die in het kader van een grondwateronttrekkingsvergunning aan bevoegd gezag (vergunninggever) worden verstrekt, vallen ook onder de BRO. Dit valt onder het registratieobject Grondwatergebruiksysteem.
Sinds 1 januari 2018 moeten putten aangeleverd worden aan de BRO. Ook grondwatermonitoringputten die voor die datum geplaatst zijn, als die nog actief bemeten worden. Vanaf 1 januari 2021 moeten immers grondwaterstanden aangeleverd worden aan de BRO en daarvoor moet de put in de BRO geregistreerd zijn. Dit kan betekenen dat een put die in 2010 geplaatst is ook aangeleverd moet worden aan de BRO.
Van een put die niet meer actief bemeten wordt, kunnen historische gegevens aangeleverd worden aan de BRO, zodat deze waardevolle informatie te gebruiken is.
Voor gegevens van voor 1 januari 2018 is een handreiking gemaakt. Lees er meer over in het artikel Handreiking aanlevering grondwatermonitoringputten.
Wanneer oudere gegevens voldoen aan IMBRO-kwaliteit, dan kunnen deze gegevens met dit kwaliteitsregiem aangeleverd worden. Sinds kort is het voor GMW en GMN ook technisch mogelijk om de gehele geschiedenis in één XML-bericht aan te leveren. Voorheen moest je de geschiedenis met losse aanvullingen opbouwen.
In de catalogus is te vinden welke gegevens verplicht zijn om aan te leveren. De kardinaliteit geeft aan of een attribuut verplicht is of niet. In combinatie met de regels wordt bepaald of een attribuut ook een waarde heeft, zoals wordt uitgelegd in hoofdstuk 4.3 in de catalogus.
Voor historische (IMBRO/A) grondwatermonitoringnetten (GMN) en grondwatermonitoringputten (GMW) is het mogelijk om de gehele historie in één IMBRO/A XML-bericht aan te leveren. Het voordeel hiervan is dat het minder foutgevoelig is en het is makkelijker te controleren. Er hoeft namelijk niet gewerkt te worden met losse aanvulberichten. Wil je een voorbeeld bekijken? Dat kan. In de BRO Productomgeving vind je een voorbeeldbericht van een alles-in-één-bericht voor grondwatermonitoringnet.
Jazeker, het is toegestaan om van de registratieobjecten grondwatermonitoringput (GMW) en Grondwatermonitoringnet (GMN) ook meteen de geschiedenis aan te leveren. Ook als het gaat om gegevens volgens IMBRO-kwaliteit. Dit is praktisch omdat je dan in 1x alles kunt aanleveren van een put of net. Voorheen moest je bijvoorbeeld bij IMBRO-putten uit 1990 eerst de put registreren en vervolgens met losse leveringen de gegevens over inkorten, oplengen en aanvullen. Een voorbeeldbericht van GMN met geschiedenis staat in de BRO Productomgeving.
Ja, dat moet. Een NITG-nummer van een grondwatermonitoringput is de identificatie die een put in DINO had, een voorloper van de BRO.
Het is belangrijk dat als er een NITG-nummer bekend is bij een put, dat dat dan ingevuld wordt bij het juiste veld bij aanlevering van die gegevens aan de BRO, namelijk het veld ‘NITG-code’.
Dat klopt. De kaartbladnummers worden gegenereerd op basis van de aangeleverde coördinaten van de grondwatermonitoringput. Dat gebeurt automatisch zodra je gegevens aanbiedt aan de LV BRO via het Bronhouderportaal. Stuur je wel een kaartblad mee, dan wordt jouw levering afgekeurd.
De bronhouder mag zelf kiezen wat wordt ingevuld bij 'object-ID bronhouder', want dat is alleen voor de eigen administratie. Er zijn geen voorwaarden verbonden aan het object 'object-ID bronhouder'.
Een NITG-nummer van een grondwatermonitoringput is de identificatie die een put in DINO had, een voorloper van de BRO. Het is dus belangrijk dat als er een NITG-nummer bekend is bij een put, dat het dan ingevuld wordt bij het juiste veld bij aanlevering van die gegevens aan de BRO, namelijk het veld ‘NITG-code’.
Het BRO-ID is de unieke aanduiding van een registratieobject in de BRO. Er is nog een aantal andere ID's die voor de dataleverancier of bronhouder behulpzaam kunnen zijn, maar het BRO-ID moet gebruikt worden om een registratieobject in de BRO te vinden. Dit is namelijk het enige ID dat niet verandert.
Hieronder vind je per ID, die een grondwatermonitoringput kan hebben, een toelichting:
BRO-ID
Dit is de identificatie van het registratieobject in de Basisregistratie Ondergrond. Zodra een object geregistreerd wordt, kent de registratie automatisch een BRO-ID toe. Dit is een uniek ID dat maar aan één registratieobject toegekend kan worden. Dit is het enige onveranderlijke ID in de BRO. Vraag je gegevens op uit de BRO, dan is elk registratieobject voorzien van een eigen BRO-ID. Je kunt dus ook zoeken op een BRO-ID als je op zoek bent naar een bepaalde put.
Object-ID bronhouder
Dit is de identificatie die een bronhouder kan invullen om een object in de eigen administratie terug te kunnen vinden. Vraag je gegevens op uit de BRO? Via het BROloket, PDOK en de REST uitgifteservice is het object-ID bronhouder niet te zien. Het object-ID bronhouder wordt alleen uitgeleverd via de SOAP uitgifteservice aan de dataleverancier en de bronhouder.
NITG-code
Dit is de identificatie van een grondwatermonitoringput die voorheen in DINO was geregistreerd. Een put heeft dus alleen een NITG-nummer als het voorheen in DINO stond. Bij het aanleveren van gegevens wordt de NITG-code niet gecontroleerd. Dat betekent dat er putten in de BRO geregistreerd kunnen zijn met een verkeerde of zelfs niet-bestaande NITG-code.
Putcode
Dit is de identificatie die automatisch wordt toegekend nadat een grondwatermonitoringput in de BRO is geregistreerd. De putcode is gebaseerd op het kaartblad waar de put zich bevindt. Als de put al een NITG-code heeft dan krijgt het geen putcode. Worden de gegevens van een grondwatermonitoringput gecorrigeerd? Dan krijgt zo’n object een nieuwe putcode; dit gaat automatisch.
Lees meer over deze attributen in paragraaf 4.5 van de Gegevenscatalogus van Grondwatermonitoringput.
Bij het registreren van een put moet de hoogte van de bovenkant van alle buizen in die put bekend zijn. Bij sommige grondwatermonitoringputten is de hoogte bovenkant buis niet bekend. Dit probleem zien we met name bij putten die gericht zijn of waren op kwaliteitsmetingen. Om die putten aan te kunnen leveren voor de BRO zijn er 2 mogelijkheden.
- Alsnog die positie (hoogte) in het veld laten inmeten met GPS of landmeting.
- De positie bepalen aan de hand van de maaiveldhoogte, die je afleidt uit het Algemeen Hoogtebestand Nederland (AHN). Gebruik daarvoor AHN2 of AHN3 en voor bestaande putten mag je ook AHN1 gebruiken. Je moet dan weten hoeveel centimeter de buis boven het maaiveld uitsteekt of onder het maaiveld is afgewerkt.
Dit is afhankelijk vanuit welk doel de peilbuis en met name het booronderzoek wordt uitgevoerd. Het type booronderzoek bepaalt namelijk of het aangeleverd moet worden. Het type booronderzoek wordt onderscheiden in vakgebieden. Veelal wordt er een toegepast geologisch of een geotechnisch booronderzoek uitgevoerd als men een peilbuis plaatst. Een geotechnisch moet in ieder geval worden aangeleverd aan de BRO. Toegepast geologisch onderzoek wordt mogelijk later opgenomen in de BRO.
De putcode heeft niet dezelfde status als een BRO-ID. Een BRO-ID is een uniek kenmerk van een registratieobject in de BRO dat niet verandert. Een putcode kan wel veranderen. Een putcode heeft daarom niet dezelfde status als het BRO-ID en wordt niet getoond in het Bronhouderportaal bij het aanleveren van gegevens van een grondwatermonitoringput.
Een putcode wordt automatisch gegenereerd door de BRO zodra de gegevens worden aangeleverd. Zo’n putcode is gebaseerd op de locatie van een put (kaartblad) en een NITG-code als die er is. Als de locatie niet juist blijkt te zijn en de gegevens van een put worden gecorrigeerd, dan kan een grondwatermonitorinput dus een andere putcode krijgen als er een ander kaartblad hoort bij die nieuwe locatie.
Lees meer over BRO-ID's en putcode.
Er is een REST-uitgifteservice waarmee dit mogelijk is. Via een API-koppeling kun je op die manier deze gegevens in 1x opvragen. Je hoeft dan dus niet per registratieobject aan te sluiten op de REST-uitgifteservice en zelf alle gegevens die horen bij de putten te combineren. Je kunt nu in 1x via de REST-uitgifteservice de gegevens opvragen en in samenhang zien. Van een grondwatermonitoringput (GMW) kun je dan zien of de put deel uitmaakt van een grondwatermonitoringnet (GMN) en of deze put een grondwaterstandonderzoek (GLD) en/of grondwatersamenstellingsonderzoek (GAR) en/of Formatieweerstandonderzoek (FRD) bevat.
Een andere manier om geautomatiseerd gegevens op te vragen is via SOAP API's.
Er kan in 1 grondwatermonitoringput meerdere buizen zitten zodat per buis het filter van die buis een watervoerende laag op een bepaalde diepte kan monitoren.
In de BRO is met het werkveld afgesproken dat van een buis de bovenkant van het bovenste filter en de onderkant van het onderste filter wordt vastgelegd. Verondersteld is daarbij dat met per buis 1 watervoerende laag wordt gemonitord. Bij 2 watervoerende lagen wordt, met aparte hydraulische regimes, gemonitord in 2 verschillende buizen in een put.
Er wordt geen informatie over de watervoerende laag geregistreerd bij meetpunten in een grondwatermonitoringnet of bij de buisinformatie van de put zelf. Die informatie is wel aanwezig in het hydrogeologische model REGIS II, ook onderdeel van de BRO. De boorbeschrijvingsgegevens, waaruit ‘watervoerendheid’ valt af te leiden, vallen in de BRO onder Booronderzoek.
Ja, dat is mogelijk. Vraag bij de BRO Servicedesk een overzicht aan van de grondwatermonitoringputten in DINO die van uw organisatie zouden kunnen zijn. Je kunt in dat overzicht aangeven van welke putten jouw organisatie bronhouder is. Vervolgens kijkt TNO of die putten voldoende informatie bevatten voor de BRO. In sommige gevallen moet jij nog informatie aanvullen, zoals bijvoorbeeld de bovenkant en onderkant van het filter. Daarna kan TNO de putten voor je klaarzetten in het Bronhouderportaal.
Grondwaterstandonderzoek
Ja, grondwaterstanden moeten onder meer geleverd worden als ze gedurende langere tijd, minstens één jaar, worden gemeten. Dus incidentele metingen en metingen over een korte tijdspanne (bijvoorbeeld monitoring tijdens de uitvoering van een project) vallen niet onder de BRO. En er zijn nog enkele andere situaties waarin grondwaterstandmetingen zullen moeten worden geleverd. De precieze specificaties staan in artikel 2.3.1 van het Besluit bro.
Voor een effectief gebruik van het BRO Bronhouderportaal vragen we iedereen om de sensoren voor grondwaterstandonderzoek bewust in te stellen op de meetfrequentie die aan de gegevensbehoefte voldoet. Voor het monitoren van de grondwaterstand of -stijghoogtedynamiek is een meetfrequentie van 1 x per uur in de meeste gevallen ruim voldoende.
Er geldt vanuit de BRO dus geen maximale meetfrequentie. Maar als je in de afgelopen tijd (onbewust) hebt gemeten met een hoge meetfrequentie (bijvoorbeeld 1 x per minuut), dan is het verzoek om de sensoren voor grondwaterstandonderzoek bewust op de meetfrequentie in te stellen die aan gegevensbehoefte voor de BRO voldoet. Dat maakt de gegevensleveringen lichter en houdt het Bronhouderportaal voor iedereen bereikbaar.
Meer hierover is te lezen in het nieuwsbericht Bewust instellen meetfrequentie sensoren grondwaterstandonderzoek.
Volgens de Wet Bro ben je niet verplicht om de gegevens van grondwaterstanden (GLD) van voor 2021 aan te leveren. Het is wel mogelijk om deze gegevens aan te leveren. Op die manier krijg je met die gegevens een beter beeld van de ontwikkeling in de tijd van de grondwaterstanden op een bepaalde locatie. BRO-gebruikers hebben dan toegang tot twee reeksen: de historische reeks (volgens het kwaliteitsregiem van IMBRO/A) en vervolgens de grondwaterstanden vanaf 2021 (volgens het kwaliteitsregiem van IMBRO).
Grondwaterstanden moeten aan de BRO geleverd worden als ze minstens 1 jaar worden gemeten. Het is aan de bronhouder om te beoordelen of gegevens van monitoring korter dan 1 jaar herbruikbaar zijn. Dus incidentele metingen en metingen over een korte tijdspanne - bijvoorbeeld monitoring tijdens de uitvoering van een project - vallen niet per definitie onder de BRO. Daarnaast zijn er nog een paar situaties waarin grondwaterstandmetingen soms wel geleverd moeten worden, zie artikel 2.3.0 van het Besluit bro.
Voor een bronhouder is de werkwijze als volgt:
1. Om grondwaterstanden aan te kunnen leveren, moet via het Bronhouderportaal eerst een GLD-startbericht aangeleverd worden. Dit gebeurt per filter in een grondwatermonitoringput waarin de grondwaterstand wordt gemeten. Deze put (GMW) moet al in de BRO zijn geregistreerd. Ook moet de buis waarin wordt gemeten geregistreerd zijn als een meetpunt in een grondwatermonitoringnet (het koppelen aan een monitoringnet is tijdelijk niet verplicht). Dit startbericht zorgt ervoor dat een BRO-ID voor het GLD-object aangemaakt wordt, zodat de grondwaterstanden aan het juiste BRO-ID gekoppeld worden. Bij de controle van het startbericht in het Bronhouderportaal kunt u bijvoorbeeld nagaan of het aantal klopt en of de grondwaterstanden gekoppeld zijn aan de juiste putten. Als bronhouder kunt u er ook voor kiezen om deze controlestap in het Bronhouderportaal over te slaan.
2. Na dit startbericht kunnen de grondwaterstanden worden aangeleverd. Binnen het werkveld is afgesproken dat een stukje meetreeks ‘zo snel als mogelijk na het meten’ wordt geregistreerd (binnen 20 werkdagen). De BRO-gebruiker heeft daarmee snel inzicht in de optredende fluctuatie van de grondwaterstand en/of stijghoogte. Als de ‘Mate beoordeling’ op ‘voorlopig’ of ‘onbekend’ staat, dan betekent dit dat deze grondwaterstanden nog niet beoordeeld zijn. Dit gebeurt bijvoorbeeld doordat ze automatisch worden uitgelezen en dan dagelijks worden aangeleverd via een telemetriesysteem. Bij zo'n dagelijkse levering kunt je er als bronhouder voor kiezen om dit soort metingen in het Bronhouderportaal automatisch goed te keuren en te accorderen. De controle is anders tijdrovend.
3. Op een later moment wordt vaak een langere reeks van metingen, die in stap 2 zijn beschreven, beoordeeld. Deze beoordeelde reeks wordt vervolgens ook aangeleverd aan de BRO. De voorlopige of niet-beoordeelde reeks blijft ook beschikbaar; deze wordt niet overschreven door de beoordeelde reeks. Beide reeksen gaan over dezelfde tijdsperiode en ze vallen onder hetzelfde GLD-BRO-ID.
Lees meer over dit proces in de storymap van Grondwaterstandonderzoek. Een uitgebreide beschrijving van dit aanleverproces staat in de Berichtencatalogus innameservice GLD.
Het bestuursorgaan dat opdracht geeft tot het inwinnen van gegevens, is de bronhouder. De bronhouder dient er zorg voor te dragen dat de gegevens aangeleverd worden. In dit geval verleent de gemeente in het Bronhouderportaal een machtiging aan het waterschap. Als de gemeente vertrouwen heeft in ‘de inhoudelijke kennis van’ en ‘het zorgvuldig handelen door’ het waterschap en als dat contractueel is afgestemd, is het mogelijk om in het Bronhouderportaal de gegevens automatisch door te laten leveren naar de LV BRO. In dat geval kan de gehele gegevenslevering zonder inmenging van de gemeente plaatsvinden. De gemeente blijft in haar bronhouderrol wel verantwoordelijk voor de gegevens in de BRO.
In de standaard voor grondwaterstandonderzoek is onderscheid gemaakt tussen controlemetingen ('metingen die ter controle zijn van een reeks sensormetingen') en reguliere metingen (zowel sensormetingen als handmatige metingen). Handgemeten controlemetingen moeten dus ook worden geregistreerd in de BRO.
Jij moet het type meetinstrument aangeven in de levering, zie paragraaf 6.3 van de catalogus van Grondwaterstandonderzoek.
Of het nu gaat om een handmatige meting, een sensormeting die in het veld uitgelezen wordt of een telemetrische sensormeting; voor de BRO kunnen twee soorten reeksen met gegevens aangeleverd worden (beoordeeld en niet beoordeeld). Eerst wordt een reeks met voorlopige gegevens aangeleverd bij het Bronhouderportaal van de BRO, die gedeeltelijk (bijvoorbeeld alleen softwarematig) of nog helemaal niet zijn beoordeeld of gecontroleerd. Op die manier zijn actuele gegevens snel beschikbaar in een eigen reeks. Op een later tijdstip – pas na het moment dat een meetreeks volledig is beoordeeld – kan dan een reeks gegevens met de volledig beoordeelde gegevens aangeleverd worden. Beide reeksen gaan over dezelfde tijdsperiode en ze vallen onder hetzelfde GLD-BRO-id. Lees meer hierover in de storymap en catalogus van Grondwaterstandonderzoek.
Binnen het werkveld is afgesproken dat een stukje meetreeks ‘zo snel als mogelijk na het meten’ wordt geregistreerd (binnen 20 werkdagen). De BRO-gebruiker heeft daarmee snel inzicht in de optredende fluctuatie van de grondwaterstand en/of stijghoogte. Als de ‘Mate beoordeling’ op ‘voorlopig’ of ‘onbekend’ staat, dan betekent dit dat deze grondwaterstanden nog niet beoordeeld zijn.
Fluctuaties van de grondwaterstand en/of stijghoogte kunnen snel optreden door bijvoorbeeld neerslag, invloed van getij, seizoenen en/of menselijk handelen. Het is daarom waardevol om snel actuele gegevens van grondwaterstanden in de BRO te krijgen. Dat is de reden dat er aan de BRO voor grondwaterstanden 2 reeksen geregistreerd worden, die naast elkaar bestaan. Eerst worden de voorlopige gegevens geregistreerd. Binnen het werkveld is afgesproken dat een stukje meetreeks ‘zo snel als mogelijk na het meten’ wordt geregistreerd (binnen 20 werkdagen, zie artikel 9 in de Wet bro). Vervolgens kan op een later tijdstip een grotere meetreeks met de volledig beoordeelde gegevens worden aangeleverd. Bij hoogfrequente metingen en gebruik van telemetrie is het de bedoeling dat de metingen dagelijks als voorlopige gegevens geregistreerd worden. Bij uitlezing van de sensor in het veld kunnen gegevens bijvoorbeeld eens per kwartaal worden geregistreerd bij de BRO. Na een volledige beoordeling van een meetreeks van bijvoorbeeld een jaar dient deze reeks als ‘volledig beoordeeld’ te worden geregistreerd. Lees meer hierover in de storymap en catalogus van Grondwaterstandonderzoek.
Allereerst is het goed om te weten, dat bij het aanleveren van een volledig beoordeelde reeks er geen sprake is van een ‘wijziging’, maar een ‘aanvulling’.
Zoals aangegeven in bij de veelgestelde vraag over het registreren van grondwaterstanden (en ook in de Catalogus GLD en in de GLD Berichtencatalogus innamewebservice), is het gebruikelijk dat standen in eerste instantie worden aangeleverd met de ‘Mate beoordeling’ op ‘voorlopig’ of ‘onbekend’. Als de reeks wordt beoordeeld, dient ook die reeks aan de BRO te worden doorgegeven. Dit kan door een GLD-Aanvulling aan te leveren met daarin de beoordeelde gegevens maar daarin heeft de ‘Mate beoordeling’ dan de waarde ‘volledig beoordeeld’. De reeks wijzigt geen gegevens maar de eerder geleverde data worden aangevuld met de volledig beoordeelde data.
Wil je bijvoorbeeld archiefgegevens registreren in de BRO (zeer welkom!), dan hebben we wat praktische tips. Bijvoorbeeld wat is groot voor de BRO? Dit is aangegeven voor grondwaterstandgegevens, maar de limieten gelden voor elk registratieobject. Bel ook eerst de BRO Servicedesk om grote leveringen af te stemmen. De BRO Servicedesk kan aangeven of andere partijen op dat moment ook bezig zijn met het overdragen van archiefgegevens naar de BRO en of het verstandig is om te wachten tot die bulkleveringen verwerkt zijn. En als je een test doet in de demo-omgeving, dan graag met een kleine dataset.
Alleen bij een evidente fout moeten gegevens gecorrigeerd worden, bijvoorbeeld als er bij een ‘voorlopige reeks’ sprake is van een filterverwisseling. Het is de bedoeling om in de BRO zowel voorlopige als volledig beoordeelde reeksen 'naast elkaar' te registreren, zodat de gebruiker beide reeksen kan gebruiken. De voorlopige reeks is een onbeoordeelde reeks. Na verloop van tijd wordt de beoordeelde reeks ook in de BRO geregistreerd bij hetzelfde grondwaterstandonderzoek; er wordt een reeks toegevoegd. Er is in die zin dus geen sprake van 'overschrijven'.
Het is bij Grondwaterstandonderzoek mogelijk om een correctieverzoek te doen. Daarbij zijn er voor Grondwaterstandonderzoek 2mogelijkheden.
Je kunt een eerder aangeleverd stukje tijdreeks vervangen met gecorrigeerde waardes.
De andere mogelijkheid is een eerder aangeleverd stukje tijdreeks te verwijderen, waarna je een nieuwe reeks, of een gedeelte van een reeks, opnieuw aanlevert. Een mogelijke reden om bijvoorbeeld een deel van 'voorlopige' tijdreeks te verwijderen is om, na een geconstateerde filterverwisseling (een evidente fout), de omgewisselde stukjes tijdreeks te verwijderen om vervolgens de juiste tijdreeksen opnieuw aan te leveren.
Je leest meer hierover in de berichtencatalogus GLD innamewebservice.
Allereerst kent de BRO het principe 'bijgeplaatst buis' niet. In de BRO is er in dat geval sprake van een nieuwe grondwatermonitoringput (GMW). Bij het aanleveren van die nieuwe put aan de BRO krijgt deze een eigen BRO-ID. Als je een historische en een nieuwe grondwaterstandsreeks van deze 2 filters in 2 afzonderlijke GMW’s wilt combineren, dan zijn daarvoor twee mogelijkheden.
Optie 1: je kunt beide punten opnemen in een grondwatermonitoringnet (zichtbaar voor BRO-gebruikers).
In de BRO vormen de filters van in grondwatermonitoringputten (GMW) aanwezige buizen zogenaamde 'meetpunten' die in een grondwatermonitoringnet geregistreerd kunnen worden. Dit Grondwatermonitoringnet is een apart registratieobject in de BRO. Je kunt in een monitoringnet verschillende meetpunten opnemen. Het is daarbij ook mogelijk om bij een meetpunt een GMW-buisverwijzing te vervangen door een opvolgende/vervangende GMW-buisverwijzing als bijvoorbeeld een bestaande put (buis) in het veld wordt omgereden en wordt vervangen door een nieuwe buis. Met zo'n monitoringnet horen de opvolgende putten 'bij elkaar'. De 1e en 2e meetreeks van grondwaterstanden die gekoppeld is aan de afzonderlijke putten (filters), kan dan op het niveau van het grondwatermonitoringnet in de tijd 'doorlopen' en de gebruiker van de BRO is daarmee in staat om de complete meetreeks uit te BRO te halen.
Optie 2: je kunt via het ‘Object-ID bronhouder’ beide putten een eigen referentie geven die identiek aan elkaar is (gekoppelde meetreeksen zijn alleen opvraagbaar door bronhouders/dataleveranciers).
Bij het aanleveren van een grondwatermonitoringput aan de BRO heeft de bronhouder de mogelijkheid om een put een eigen referentie mee te geven. Dit kan gedaan worden via het zogeheten attribuut 'Object-ID bronhouder.' Twee opvolgende putten kunnen dezelfde referentie krijgen met dit attribuut. Dit object-ID bronhouder is niet zichtbaar bij het opvragen van gegevens via BROloket, PDOK of de REST service, maar wel als je via de SOAP API's gegevens opvraagt, en dan alleen aan de bronhouder en de betrokken dataleverancier. Om gebruik te maken van de SOAP API's van de BRO moet je software ontwikkelen en is een PKI-certificaat nodig.
Het is niet de bedoeling om pas aan het eind van een project waarin grondwaterstanden worden gemeten alle gegevens in één keer te registreren. Door het werkveld is de wens uitgesproken om (sets van) grondwaterstandgegevens zo snel mogelijk voor BRO-gebruikers beschikbaar te hebben. In de BRO standaard voor grondwaterstanden is dat vastgelegd; er wordt onderscheid gemaakt tussen voorlopige reeksen en reeksen die volledig zijn beoordeeld. In beide gevallen geeft de bronhouder een status van de kwaliteitscontrole mee met de meetwaarden.
Dat betekent dat metingen die via telemetrie in een lokaal beheerssysteem worden geregistreerd, in principe direct aangeleverd kunnen worden aan de BRO. Daarbij moet aangegeven worden dat dit een voorlopige tijdsreeks is. Deze gegevens zijn nog niet of slechts gedeeltelijk (bijvoorbeeld alleen softwarematig) beoordeeld. Voor telemetrie is de aanleverfrequentie aan de BRO maximaal 1x per dag. Dit is na te lezen in hoofdstuk 3.5.1 van de catalogus: "Door het werkveld is de wens uitgesproken om (sets van) meetgegevens zo snel mogelijk voor gebruikers beschikbaar te hebben. Afgesproken is daarnaast dat meetgegevens die via telemetrie beschikbaar komen niet frequenter dan dagelijks worden aangeleverd." Dit betreft dan de 'voorlopige' reeks. Een dagelijkse levering kan wel meerdere metingen bevatten, bijvoorbeeld 24 metingen (één per uur).
Bij maandelijkse of kwartaal uitlezing van een druksensor dient de voorlopige reeks zo snel mogelijk na uitlezing geregistreerd te worden. Na de levering van de voorlopige reeksen grondwaterstanden, kan op een later moment, waarbij een geheel beoordeling plaatsvindt een beoordeelde reeks, ook voorzien van een status kwaliteitscontrole, aangeleverd worden. De bronhouder bepaalt het moment van de volledige beoordeling en dus ook het moment van registratie in de BRO van deze volledig beoordeelde reeks.
Aan een filter van een grondwatermonitoringput kan in de BRO dus uiteindelijk zowel een voorlopige meetreeks als de beoordeelde meetreeks gekoppeld zijn. Beide reeksen worden uitgegeven, bijvoorbeeld via BROloket.
Kortom, alle voorlopige reeksen moeten zo snel mogelijk aangeleverd worden. De volledig beoordeelde reeksen zullen minder frequent aangeleverd worden, bijvoorbeeld eens per jaar.
Grondwaterstanden moeten ‘zo snel als mogelijk na het meten’ geregistreerd worden in de BRO en uiterlijk binnen 20 werkdagen. Bij hoogfrequente metingen en gebruik van telemetrie is het de bedoeling dat de metingen zelfs dagelijks geregistreerd worden. Dus ja, als op een bepaalde locatie via telemetrie wordt gemeten, dan zou je het effect van de regenbui van gisteren vandaag al in de BRO kunnen zien in de vorm van een verhoogde grondwaterstand.
Naast inzicht over veranderingen op lange termijn, geven de grondwatergegevens van de BRO ook een beeld van veranderingen in kortere periodes. Fluctuaties van de grondwaterstand en/of stijghoogte kunnen snel optreden. Bijvoorbeeld door neerslag, invloed van getij, seizoenen en/of menselijk handelen. Het is daarom waardevol om snel actuele gegevens in de BRO te krijgen. Dat is de reden dat er in de BRO 2 reeksen van grondwaterstanden geregistreerd worden. Eerst moet de bronhouder zo snel mogelijk na het meten een stukje van de ‘meetreeks’ met voorlopige gegevens registreren. Op een later tijdstip volgt dan een grotere meetreeks met de volledig beoordeelde gegevens.
Lees meer over dit proces in deze storymap.
Bij het droogvallen of overlopen valt de gemeten waarde buiten het meetbereik van het meetapparaat. Dit wordt ook wel een ‘gecensureerde waarde’ genoemd. Het geeft aan dat de waarde van een grondwaterstand niet exact bepaald kan worden. Bij een grondwaterstandonderzoek is dit bijvoorbeeld het geval bij een drooggevallen sensor of een drooggevallen peilbuis: de waarde van de waterstand kan niet exact worden gegeven maar wel is duidelijk dat de waterstand zich onder het niveau van de inhangdiepte van de sensor, respectievelijk onder de onderkant van de peilbuis bevindt. Andersom kan dus ook: de peilbuis is overgelopen. Lees meer hierover in de catalogus van Grondwaterstandonderzoek (paragraaf 3.5.5.1). In die gevallen wordt een censuurreden (paragraaf 5.3.11.2) en een censuurlimietwaarde (5.3.11.3) geregistreerd in plaats van een ‘waterstand’.
Het registratieobject grondwaterstandonderzoek (GLD) is het eerste registratieobject waarbij het nauwkeurig aanleveren van tijdstippen relevant is. Om rare sprongen in tijdseries te voorkomen is het belangrijk om de ISO 8601 standaard correct toe te passen. De meeste computertalen doen dit automatisch goed.
Als per ongeluk een verkeerde tijdzone wordt opgevoerd (bijvoorbeeld de wintertijd +01 op een tijdstip in de zomer in plaats van +02) dan wordt bij validatie de levering afgekeurd omdat bij de gegevens rond middernacht het tijdstip op een verkeerde datum valt. Dit blijkt een veel voorkomende fout te zijn.
Lees meer over het afhandelen van tijdstippen op de BRO Productomgeving.
De werkwijze is in feite hetzelfde als voor actuele grondwaterstanden. Hoe dit werkt staat uitgebreid beschreven in de veelgestelde vraag over de werkwijze van het aanleveren van grondwaterstanden. Het belangrijkste verschil is echter het kwaliteitsregiem: IMBRO/A.
Historische grondwaterstanden zijn overigens niet verplicht om aan te leveren bij de BRO, maar wel waardevol om een completer beeld te krijgen van de ondergrond.
Voor grondwaterstanden van voor 2021 geldt het kwaliteitsregiem IMBRO/A, maar IMBRO mag ook; grondwaterstanden die na 1 januari 2021 gemeten zijn, moeten voldoen aan IMBRO. Een meetreeks met gegevens van voor en na 1 januari 2021, kan dus bestaan uit gegevens die onder 2 verschillende kwaliteitsregiems vallen. De bedoeling is zo’n reeks te splitsen in 2 verschillende GLD registratieobjecten, ieder met hun eigen kwaliteitsregiem en eigen BRO-ID.
Een grondwatermonitoringnet valt onder de verantwoordelijkheid van één bronhouder en heeft één vastgesteld monitoringdoel.
In de praktijk komt het voor dat een grondwatersamenstellingsonderzoek (GAR) meerdere doelen heeft. Een bronhouder kan bijvoorbeeld besluiten om één grondwatersamenstellingsonderzoek te laten doen en de resultaten zowel voor de Kaderrichtlijn Waterverplichtingen als voor een eigen provinciaal monitoringdoel te gebruiken. Gewoonweg omdat één onderzoek efficiënter is. Omdat er voor afzonderlijke monitoringdoelen verschillende grondwatermonitoringnetten zijn, betekent dit voor de Basisregistratie Ondergrond dat een grondwatersamenstellingsonderzoek kan toebehoren aan één of meerdere grondwatermonitoringnetten. Het onderzoek moet dan bij beide registratieobjecten, dus beide grondwatermonitoringnetten, geregistreerd worden.
Het uitwisselformaat van de BRO is XML. Dit heeft te maken met Europese wetgeving. De BRO-gegevens voldoen daarmee ook aan de INSPIRE-richtlijnen. Het werkveld maakt voor een deel nog gebruik van Excel. Om daarin tegemoet te komen, is er op basis van een gebruikerswens een experimentele REST-uitgifteservice gemaakt waarmee GLD-gegevens in Excel opgevraagd kunnen worden.
Grondwatermonitoringnet
Ja, een buis van een grondwatermonitoringput (GMW) kan inderdaad onderdeel uitmaken van meerdere grondwatermonitoringnetten (GMN).
We hebben voor jou in de BRO Productomgeving een aantal fictieve scenario’s op een rij gezet. Je wilt bijvoorbeeld verdroging meten in een bepaald gebied, je hebt een monitoringnet en wilt dat uitbreiden, een boer rijdt een put omver, je gaat een monitoringbuis vervangen, je wilt meetgegevens benutten van een monitoringbuis van uw buurman etc. We leggen uit in welke volgorde welke brondocumenten in welke BRO-verzoeken gebruikt kunnen worden.
Een grondwatermonitoringnet valt onder de verantwoordelijkheid van één bronhouder en heeft één vastgesteld monitoringdoel.
In de praktijk komt het voor dat een grondwatersamenstellingsonderzoek (GAR) meerdere doelen heeft. Een bronhouder kan bijvoorbeeld besluiten om één grondwatersamenstellingsonderzoek te laten doen en de resultaten zowel voor de Kaderrichtlijn Waterverplichtingen als voor een eigen provinciaal monitoringdoel te gebruiken. Gewoonweg omdat één onderzoek efficiënter is. Omdat er voor afzonderlijke monitoringdoelen verschillende grondwatermonitoringnetten zijn, betekent dit voor de Basisregistratie Ondergrond dat een grondwatersamenstellingsonderzoek kan toebehoren aan één of meerdere grondwatermonitoringnetten. Dit wordt geregistreerd door in het betreffende GAR brondocument aan te geven dat het onderzoek gerelateerd is aan beide grondwatermonitoringnetten.
Voor historische (IMBRO/A) grondwatermonitoringnetten (GMN) en grondwatermonitoringputten (GMW) is het mogelijk om de gehele historie in één IMBRO/A XML-bericht aan te leveren. Het voordeel hiervan is dat het minder foutgevoelig is en het is makkelijker te controleren. Er hoeft namelijk niet gewerkt te worden met losse aanvulberichten. Wil je een voorbeeld bekijken? Dat kan. In de BRO Productomgeving vind je een voorbeeldbericht van een alles-in-één-bericht voor grondwatermonitoringnet.
Jazeker, het is toegestaan om van de registratieobjecten grondwatermonitoringput (GMW) en Grondwatermonitoringnet (GMN) ook meteen de geschiedenis aan te leveren. Ook als het gaat om gegevens volgens IMBRO-kwaliteit. Dit is praktisch omdat u dan in 1x alles kunt aanleveren van een put of net. Voorheen moest u bijvoorbeeld bij IMBRO-putten uit 1990 eerst de put registreren en vervolgens met losse leveringen de gegevens over inkorten, oplengen en aanvullen. Een voorbeeldbericht van GMN met geschiedenis staat in de BRO Productomgeving.
Wanneer oudere gegevens voldoen aan IMBRO-kwaliteit, dan kunnen deze gegevens met dit kwaliteitsregiem aangeleverd worden. Sinds kort is het voor GMW en GMN ook technisch mogelijk om de gehele geschiedenis in één XML-bericht aan te leveren. Voorheen moest je de geschiedenis met losse aanvullingen opbouwen.
Grondwatergebruik
Onder het domein Grondwatergebruik vallen de registratieobjecten Grondwatergebruiksysteem (GUF) en Grondwaterproductiedossier (GPD). De gegevens die daarvoor vanaf 1 juli 2022 aangeleverd moeten worden, hebben we op een rij gezet. Raadpleeg daarvoor de extra uitleg over aanleverplicht bij Grondwatergebruik.
Onder het domein Grondwatergebruik vallen de registratieobjecten Grondwatergebruiksysteem (GUF) en Grondwaterproductiedossier (GPD). Raadpleeg eventueel de extra uitleg over Grondwatergebruik om te weten over welke grondwatersystemen het gaat en wie de bronhouders zijn.
De gegevens van Grondwatergebruik moeten vanaf 1 juli 2022 aangeleverd worden bij de BRO. De preferente route hiervoor is via het Landelijk Grondwater Register (LGR). Het LGR biedt deze ingang namelijk al geruime tijd voor de gegevens over grondwateronttrekkingen en bodemenergiesystemen. Het LGR is in beheer bij de provincies en werkt aan een rechtstreekse koppeling met de BRO. De applicatie ondersteunt de provincies, waterschappen en gemeenten bij het uitvoeren van de wettelijke taken rond het grondwaterbeheer en het opleggen van grondwaterheffingen. Dit register voedt ook de WKO-tool.
Vanaf 1 juli 2022 kan iedere bronhouder BRO-gegevens voor GUF en GPD invoeren via het LGR. Via het LGR komen de BRO-plichtige gegevens in de Landelijke Voorziening van de BRO.
De gegevens kunnen ook via het BRO Bronhouderportaal ingevoerd worden, maar ze worden dan niet automatisch opgenomen in de WKO-tool.
Vergunnings- en meldingsplichtige grondwaterputten die zijn gezet om grondwater mee te onttrekken (en waarin niet wordt gemonitord) vallen onder het registratieobject Grondwatergebruiksysteem en worden vanaf 1 juli 2022 opgenomen in de BRO. Dat geldt dus ook voor putten die geboord zijn voor bluswater. Deze putten vallen niet onder grondwatermonitoringput (GMW) maar onder het registratieobject grondwatergebruiksysteem (GUF).
Gegevens van grondwatergebruiksystemen (GUF) staan al geregistreerd in het Landelijk Grondwater Register (LGR) .De preferente route voor het aanleveren van deze gegevens aan de BRO is daarom via het LGR. Via het LGR komen de BRO-plichtige gegevens in de Landelijke Voorziening van de BRO. De gegevens kunnen ook via het BRO Bronhouderportaal ingevoerd worden, maar ze worden dan niet automatisch opgenomen in de WKO-tool.
De informatie die wordt verzameld tijdens het boorproces van dergelijke putten vallen onder het registratieobject Booronderzoek. Die gegevens moet de bronhouder aanleveren bij de BRO via het Bronhouderportaal.
Grondwaterdrainage is geen onttrekking in de zin van de Waterwet als het gaat om ‘passieve hemelwaterinfiltratie’. Deze vorm van onttrekking is niet vergunningsplichtig. Bovendien ontbreken de gegevens om het te kunnen registeren. Deze grondwaterdrainagesystemen worden niet opgenomen in het Landelijk Grondwaterregister (LGR) en dus ook niet in de BRO.
Het kan zijn dat de drainage wel in de WIBON (Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken) geregistreerd moet worden; dit staat los van de BRO. Dat geldt ook voor KLIC (Kabels en Leidingen Informatie Centrum).
Moeten wadi’s en infiltratiegrind-kratten voor overtollig regenwater geregistreerd worden in de BRO?
Nee, deze vormen van opvang van overtollig regenwater, zoals wadi’s en infiltratiegrind-kratten, kunnen niet geregistreerd worden in de BRO. De gegevens van deze (passieve) hemelwaterinfiltratie zijn niet goed meetbaar en worden niet structureel vastgelegd door gemeentes. Het is daarom (nog) niet haalbaar om deze systemen te registreren in de BRO.
Dat geldt ook voor natuurlijke bronnen van ‘spontaan’ aan het maaiveld uittredend grondwater in hellend gebied, zoals bronnen in het Limburgse heuvelland en al dan niet ‘bekiste’ Veluwse sprengen. Debietmetingen van deze bronnen worden nu niet structureel uitgevoerd door waterbeheerders. Ook deze gegevens worden dus nog niet geregistreerd in de BRO.
De gegevens van een bronbemaling - een proces waarbij tijdelijk grondwater wordt opgepompt - horen bij het domein Grondwatergebruik en vallen onder het registratieobject grondwatergebruiksysteem als de bronbemaling vergunnings- of meldingsplichtig is. Vaak is dat het geval. Dit kan bijvoorbeeld van toepassing zijn bij een bouwput of sleufbemalingen (drooghouden van bouwputten of sleuven) of een grondsanering (een grondwateronttrekking om een verontreiniging mechanisch te verwijderen).
Gegevens van vergunnings- en meldingsplichte grondwatergebruiksystemen worden al geregistreerd in het Landelijk Grondwater Register (LGR). De preferente route voor het aanleveren van deze gegevens aan de BRO is daarom het LGR. Via het LGR komen de BRO-plichtige gegevens in de Landelijke Voorziening van de BRO. De gegevens kunnen ook via het BRO Bronhouderportaal ingevoerd worden, maar ze worden dan niet automatisch opgenomen in de WKO-tool.
Alle vergunnings- en meldingsplichtige onttrekkingen en infiltraties moeten worden geregistreerd in het LGR, ongeacht de constructiewijze van de onttrekkingsfaciliteit.
Ja, zowel open als gesloten wko-systemen (ook wel kwo-systemen) worden geregistreerd in de BRO. Bij deze ‘ondiepe’ systemen wordt warmte of koude in de ondergrond opgeslagen. Omdat er – weliswaar indirect – sprake is van het gebruik van grondwater, hoort het bij het domein Grondwatergebruik. De gegevens van de systemen vallen onder het registratieobject Grondwatergebruiksysteem. De productiegegevens van open WKO systemen vallen onder het registratieobject Grondwaterproductiedossier. In het werkveld worden deze ondiepe systemen ook wel bodemenergiesystemen genoemd. Aardwarmte ofwel geothermie is weer iets anders. Bij aardwarmte wordt in de diepe ondergrond warm water gewonnen en dat valt onder het BRO-domein Mijnbouwwet.
Gegevens die vallen onder het domein Grondwatergebruik (grondwatergebruiksystemen en grondwaterproductiedossiers) staan al geregistreerd in het Landelijk Grondwater Register (LGR). De preferente route voor het aanleveren van deze gegevens aan de BRO is daarom het LGR. Via het LGR komen de BRO-plichtige gegevens in de Landelijke Voorziening van de BRO. De gegevens kunnen ook via het BRO Bronhouderportaal ingevoerd worden, maar ze worden dan niet automatisch opgenomen in de WKO-tool.
Een WKO-systeem is allereerst een ondiep bodemenergiesysteem (maximaal 500 meter diep), waarbij gebruik gemaakt wordt van het bufferende vermogen van de ondergrond. Als het een gesloten systemen is, dan vallen de gegevens en het registreren daarvan onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Bij grote gesloten systemen is de provincie bronhouder. Gaat het daarentegen om een open systeem waarbij grondwater wordt ‘verpompt’ uit een watervoerende laag, dan is de provincie sowieso het bevoegd gezag en dus bronhouder.
Een WKO-systeem valt onder het domein Grondwatergebruik (grondwatergebruiksystemen en grondwaterproductiedossiers). Deze gegevens staan geregistreerd in het Landelijk Grondwater Register (LGR). De preferente route voor het aanleveren van deze gegevens aan de BRO is daarom het LGR. Via het LGR komen de BRO-plichtige gegevens in de Landelijke Voorziening van de BRO. De gegevens kunnen ook via het BRO Bronhouderportaal ingevoerd worden, maar ze worden dan niet automatisch opgenomen in de WKO-tool.
In principe zijn bijna alle gegevens uit alle BRO-domeinen relevant voor systemen voor warmte-koudeopslag: boor- en sondeergegevens, grondwatermonitoringgegevens en grondwatergebruiksgegevens. Ook de modelgegevens in de BRO geven inzicht in de opbouw van de ondergrond, de grondwatertoestand en het grondwatergebruik.
Als een boring wordt gedaan voor de aanleg van een gesloten bodemenergiesysteem (GBES), open bodemenergiesysteem (OBES) of andere boring voor een grondwateronttrekking, dan moet die boring in principe ook door het betrokken bevoegd gezag geregistreerd worden onder het registratieobject Booronderzoek (BHR). De meeste boormonsterbeschrijvingen van een GBES zijn dusdanig summier dat ze vallen onder toegepast geologisch booronderzoek (BHR-AG), dat voorlopig niet is opgenomen in de BRO. De boring kan dan niet geregistreerd worden in de BRO.
Vanaf 1 juli 2022 is het verplicht om gegevens die vallen onder het BRO-domein Grondwatergebruik aan te leveren. De preferente route hiervoor is dat de gegevens aangeleverd worden bij het Landelijke Grondwaterregister. Deze gegevens worden dan vanuit het LGR binnenkort automatisch doorgeleverd aan de BRO.
Historische gegevens, ofwel gegevens van voor de wettelijke ingangsdatum, die al bij het LGR zijn geregistreerd worden vanuit het LGR waar mogelijk omgezet naar de BRO-standaard en ook aangeleverd bij de BRO.
Heb je gegevens van voor de wettelijke ingangsdatum die nog niet zijn geregistreerd bij het LGR, dan kun je deze historische gegevens alsnog aanleveren bij het LGR. Hiervoor hebben we een paar tips:
- Als het gaat om gebruiksgegevens (jaaropgaven) dan is daarvoor al een uploadfaciliteit (spreadsheet) beschikbaar.
- Betreft het de gegevens van de inrichting van een Grondwatergebruiksysteem (GUF) dan is het beter om nog te wachten tot de uploadfaciliteit gereed is (deze wordt eind 2022/begin 2023 gebouwd). Zodra deze gereed is zal dit via de nieuwsbrief van het LGR en de gebruikersraad bekend worden gemaakt.
In alle gevallen is het handig om contact op te nemen met de landelijk beheerder van het LGR.
Het Landelijk Grondwater Register (LGR) blijft een apart register met grondwatergebruikgegevens, bedoeld voor de bevoegd gezagen. In dat register zitten bijvoorbeeld ook specifieke administratieve en financiële (heffings)gegevens van grondwateronttrekkingen. Een deel van de gegevens uit het LGR wordt via het LGR aangeleverd bij de BRO. Het gaat dan om gegevens die in het algemeen herbruikbaar zijn. Het LGR wordt hiervoor aangepast.
De BRO zal dus worden gevoed vanuit het LGR wat betreft het domein Grondwatergebruik. De preferente route voor het aanleveren van deze gegevens aan de BRO is daarom het LGR. Via het LGR komen de BRO-plichtige gegevens in de Landelijke Voorziening van de BRO. De gegevens kunnen ook via het BRO Bronhouderportaal ingevoerd worden, maar ze worden dan niet automatisch opgenomen in de WKO-tool.
Voor het aanleveren van gegevens die vallen onder grondwatergebruik bestaat al langere tijd een goede ingang: het Landelijk Grondwater Register (LGR), dat in beheer is bij provincies. De applicatie ondersteunt de provincies, waterschappen en gemeenten bij het uitvoeren van de wettelijke taken rond het grondwaterbeheer en het opleggen van grondwaterheffingen. Dit register voedt ook de WKO-tool.
Vanaf 1 juli 2022 kan iedere bronhouder BRO-gegevens voor het domein Grondwatergebruik: Grondwatergebruiksysteem (GUF) en Grondwaterproductiedossier (GPD) invoeren via het LGR. Via het LGR komen de BRO-plichtige gegevens in de Landelijke Voorziening van de BRO. We hebben de belangrijkste punten op een rij gezet: wat is handig om te weten over het LGR.
De gegevens kunnen ook via het BRO Bronhouderportaal ingevoerd worden, maar ze worden dan niet automatisch opgenomen in de WKO-tool.
Nee, dat hoeft niet. Voor het aanleveren van gegevens van het domein Grondwatergebruik is het Landelijk Grondwaterregister, het LGR, de preferente route. Je hoeft dan in het Bronhouderportaal verder niets te doen; ook niet als het gaat om machtigen of controleren van gegevens. De gegevens die in het LGR staan, worden binnenkort automatisch doorgeleverd naar de LV BRO.
Beide registratieobjecten van het BRO-domein Grondwatergebruik kunnen via het LGR aangeleverd worden bij de BRO. Dat zijn dus de gegevens van Grondwatergebruiksysteem en waar van toepassing ook gegevens van Grondwaterproductiedossiers.
Bij het registratieobject Grondwatergebruiksysteem worden de gegevens van de constructie geregistreerd. Wat betreft het registratieobject Grondwaterproductiedossiers worden de gegevens van grondwateronttrekkingen geregistreerd (verpompte hoeveelheden per maand, kwartaal of jaar). Bij bodemenergiesystemen wordt daarbij ook nog onderscheid gemaakt in warmte en koude. Deze hoeveelheden worden na afloop van het kalenderjaar via een jaaropgaveformulier in het LGR geregistreerd. Daarna worden deze gegevens automatisch doorgeleverd aan de BRO.
De gegevens van individuele lussen van gesloten bodemenergiesystemen (GBES) moeten geregistreerd worden in de BRO. Dat geldt zowel voor de horizontale en verticale lussen als korven.
Dat betekent dat meerdere coördinaten van de constructie vastgelegd moeten worden In de BRO als het gaat om een horizontale lus of een korf. Bij een verticale lus worden alleen de coördinaten van in- en uittredende buizen vastgelegd.
Voorheen werden de lussen van een GBES in het LGR geregistreerd met een punt. Dit is gewijzigd met de komst van de BRO vanwege het belang van het registeren van de lussen. Er is in het LGR een extra faciliteit beschikbaar in de vorm van een (verzamel)spreadsheet om het invoeren van deze gegevens in het LGR te vereenvoudigen. Hoewel het niet verplicht is om de geometrie van historische gegevens op dit punt aan te vullen, is het wel wenselijk om kennis te hebben van deze gegevens en ze dus te registreren in de BRO. Zie toelichting bij de vraag 'In het verleden is niet voor elke individuele bodemlus een locatie vastgelegd, moet ik dan alsnog de geometrie voor de BRO aanpassen?’
Bij een gerealiseerde put wordt van alle afzonderlijke filters een aantal kenmerken geregistreerd in de BRO. Dat geldt dus ook voor bronbemalingen. Soms zijn deze gegevens niet bekend bij de melding. Zijn ze wel bekend, dan moeten ze geregistreerd worden.
Naast de onder- en bovenkant van een filter, wordt ook geregistreerd of de filters verticaal, horizontaal of schuin zijn geplaatst. De putten van open bodemenergiesystemen worden bijvoorbeeld soms bewust schuin geboord om verder uit elkaar te liggen dan aan het maaiveld mogelijk is. Bij bemalingen is vaak spraken van een horizontaal filter.
Zoals aangegeven in de Catalogus Grondwatergebruik (paragraaf 3.4.11) moet bij filtertype geregistreerd worden of het een verticaal filter betreft of een niet-verticaal filter. Zowel schuin als horizontaal aangelegde filters behoren tot deze laatste categorie.
Niet-verticale filters worden met een punt- of lijngeometrie geregistreerd: de horizontale filters met een lijngeometrie zodat de ligging van het filter in het horizontale vlak duidelijk is.
Bij een schuin geboord filter wordt minimaal een puntgeometrie geregistreerd zodat in elk geval duidelijk is dat de bovenkant van het filter niet op dezelfde locatie in het platte vlak ligt als de put. Bij voorkeur wordt ook een schuin geboord filter als lijngeometrie geregistreerd waarbij de lijn de projectie van het filter in het platte vlak representeert.
De bronhouder van de gegevens van openbare drinkwatervoorzieningen heeft de mogelijkheid om zowel de geometrie (x-y-locatie) als de put- en filterdiepte van de afzonderlijke drinkwaterputten als ‘niet openbaar’ te registreren.
Er zijn situaties waarbij er als het ware sprake is van een ‘dynamische’ bronbemaling. Zo zal een bouw-bronbemaling meerdere malen verplaatst worden in het veld. De vraag is dan hoe zo’n verplaatsing geregistreerd moet worden.
Als binnen de beschikking het hele (voortschrijdende) traject vergund is, dan valt het registreren van de verplaatsing onder de materiële geschiedenis van die bronbemaling. Eerst zal bij de gegevens van de bronbemaling de oude locatie een einddatum moeten krijgen, daarna volgt een begindatum met de nieuwe locatie van die bronbemaling.
Als een bemalingsproject is opgedeeld in meerdere vergunningen, dan worden de verschillende deeltrajecten van de bronbemalingen geregistreerd per vergunning zoals hierboven is beschreven.
Het ligt eraan of deze bemaling is opgedeeld in 1 of meerdere vergunningen, zie vraag ‘Hoe moet je de verplaatsing van een bronbemaling in het veld registreren in de BRO’.
In de Catalogus Grondwatergebruiksysteem in paragraaf 3.4.3 wordt dat op onderstaande manier uitgelegd Per ‘recht tot grondwatergebruik’ is er dus sprake van 1 registratie, dus 1 Grondwatergebruiksysteem. Maar wordt er bijvoorbeeld per vergunning (Grondwatergebruiksysteem) in verschillende segmenten onttrekkingshoeveelheden gemeten en gerapporteerd aan bevoegd gezag? Dan is dat een reden om verschillende installaties binnen een Grondwatergebruiksysteem te onderscheiden. Per installatie kunnen er dan 1 of meerdere bronnen (putten) met filters worden geregistreerd, ieder met hun eigen geometrie.
Niet altijd zijn bij de meldingen van een grondwateronttrekking de hoeveelheden grondwatergebruik bekend. Als die afspraken of voorschriften er niet zijn tussen de onttrekker en het bevoegd gezag of handhaver, dan is het ook niet mogelijk om die gegevens te registreren in de BRO. In dat geval is het niet mogelijk om gegevens voor een Grondwaterproductiedossier aan te leveren.
Het kan voorkomen dat er wijzigingen komen in de vergunning van een grondwateronttrekking. Dat betekent dat er wijzigingen zijn in de materiële geschiedenis van een geregistreerd Grondwatergebruiksysteem. Zo kan er een aanpassing zijn in de maximale putcapaciteit, er wordt een extra put toegevoegd aan de installatie of er worden bijvoorbeeld bepaalde putten en installaties buiten werking gesteld. In de bijlage van de Catalogus Grondwatergebruiksysteem zijn deze scenario’s uitgewerkt en de verschillende berichten/ brondocumenten worden beschreven in de GUF berichtencatalogus innamewebservice.
In de BRO wordt de algemene term ‘Inbrengen’ gehanteerd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen infiltreren (met als doel om op later moment weer te onttrekken), retourneren (bijvoorbeeld bij een open bodemenergiesysteem ofwel OBES) en lozen (buiten scope). Het LGR is hierop aangepast, waardoor de termen en definities nu geharmoniseerd zijn.
Ja, een van de gegevens van een Grondwatergebruiksysteem in de BRO is of het onttrokken grondwater gebruikt wordt voor menselijke consumptie.
Het gegeven menselijke consumptie geeft aan of het onttrokken water of een deel daarvan onbehandeld of na behandeling bestemd is voor drinken, koken, voedselbereiding of andere huishoudelijke doeleinden.
Ook als (een deel van) het onttrokken water wordt gebruikt in levensmiddelenbedrijven voor de vervaardiging, de behandeling, de conservering of het in de handel brengen van voor menselijke consumptie bestemde producten of stoffen, wordt bij dit attribuut ja geregistreerd. Het gebruik van grondwater voor deze specifieke toepassingen, is gebonden aan specifieke wetgeving zoals de Europese drinkwaterrichtlijn, wet op voedsel en waren autoriteit.
Staan die historische gegevens al in het LGR, dan hoef je niets te doen. Alle historische gegevens die al in het Landelijk Grondwaterregister (LGR) zijn geregistreerd, worden de komende 2 jaar in overleg met het bevoegde gezag geborgd in de BRO. Voordat dat echter mogelijk is moeten die gegevens gecontroleerd en zo nodig gecorrigeerd en aangevuld worden, zodat ze voldoen aan de BRO-standaard. Het controleren en aanvullen van die gegevens is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Het LGR faciliteert vervolgens bij het (in bulk) verwerken van de correcties.
Dat hoeft niet. Het is niet verplicht om de geometrie van historische gegevens aan te passen. Het is echter wel wenselijk om kennis te hebben van deze gegevens en daarom is het mogelijk om dit te registreren.
In het IMBRO/A regime is hiermee rekening gehouden. Dit wordt uitgelegd in paragraaf 3.6 van de catalogus Grondwatergebruiksysteem. Daar staat dat bij gesloten bodemenergiesystemen de geometrie van elke individuele bodemlus geregistreerd wordt in de Basisregistratie Ondergrond. In het verleden is echter niet voor elke individuele bodemlus een locatie vastgelegd. Veelal werd tot 6 lussen de geometrie van de afzonderlijke lussen geregistreerd. Bij een systeem met meer bodemlussen werd alleen het middelpunt van het gehele systeem geregistreerd. Bij het IMBRO/A kwaliteitsregime is het daarom niet verplicht bij elke individuele bodemlus een geometrie te registreren. Het attribuut groep lussen geeft het onderscheid aan tussen individuele bodemlussen en groepen van bodemlussen, die ook als een punt zichtbaar zijn. Staat bij dit attribuut ja, dan is sprake van meerdere lussen. Is er nee geregistreerd, dan is er sprake van één individuele bodemlus. Wanneer er onbekend is geregistreerd, is het niet bekend of het een individuele bodemlus of een groep betreft. Het is ook mogelijk dat uit de historische gegevens niet eenduidig af te leiden is of het meerdere lussen betreft. Voor historische gegevens is het dus niet nodig om alsnog de geometrie van die bodemlussen aan te passen. Als de gegevens er wel zijn, dan kan het uiteraard wel. Vanwege het belang van de lussen, is het mogelijk om dat te registreren.
Net als bij alle andere registratieobjecten, gaat een eventuele terugmelding naar de hoofdcontactpersoon van de bronhouder. Dus als iemand twijfelt aan de juistheid van gegevens in de BRO, dan kan een terugmelding gedaan worden. Na toetsing stuurt TNO de terugmelding via een e-mailbericht naar de hoofdcontactpersoon van de bronhouder. De bronhouder moet de terugmelding dan onderzoeken (wettelijke termijn is 16 weken). Weet je niet wie bij jouw organisatie geregistreerd staat als hoofdcontactpersoon van de BRO of wil je het aanpassen? Bel of mail de Servicedesk.
Als op basis van de terugmelding een aanpassing nodig is van de gegevens van Grondwatergebruik, dan kan het bevoegd gezag dat aanpassen in het LGR waarna de gecorrigeerde gegevens weer automatisch aan de BRO doorgestuurd worden.
Gegevens die na 1 juli 2022 zijn aangeleverd bij het Landelijk Grondwater Register (LGR) worden uiteraard doorgeleverd aan de BRO. Dit is zichtbaar in de BRO, zodra de koppeling tussen het LGR en de BRO gereed is. Je hoeft daar verder niets voor te doen; dit regelt het LGR. Alle gegevens die vanaf 1 juli 2022 zijn opgeslagen in het LGR worden op het moment dat de koppeling operationeel is, met terugwerkende kracht tot 1 juli 2022 aan de BRO geleverd. Dus als je zorgt dat je gegevens van Grondwatergebruik worden aangeleverd bij het LGR, dan zorgt de LGR dat het in de BRO komt.
Je kunt gegevens van Grondwatergebruiksystemen (GUF) en Grondwaterproductiedossiers (GPD) via BROloket downloaden. Maak dan een selectie van bijvoorbeeld het gebied waarvan je de gegevens wilt bestellen. Je krijgt dan een xml-bestand met de betreffende gegevens. Je kunt op het BROloket maximaal 5.000 objecten tegelijk downloaden. Wil je van een groter gebied, bijvoorbeeld heel Nederland, alle grondwatergebruiksgegevens downloaden? Je kunt deze gegevens opvragen via de REST-services (API) en PDOK biedt daar ook mogelijkheden voor.
Dat klopt. Vanuit het Landelijk Register Grondwatergebruik (LGR) worden meer gegevens van Grondwatergebruiksystemen (GUF) en Grondwaterproductiedossiers (GPD) aangeleverd dan dat je direct ziet op BROloket. Als je de gegevens ophaalt via de download of via REST-services, dan krijg je meer. Wil je bepaalde gegevens het liefst gelijk al zichtbaar hebben op BROloket? Laat je wens horen en dien een wijzigingsverzoek in.
Grondwaterspiegeldiepte
Het model Grondwaterspiegeldiepte wordt in opdracht van bronhouder Ministerie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gemaakt door Wageningen Environmental Research (WENR). Sinds 2022 maakt het model Grondwaterspiegeldiepte deel uit van de Basisregistratie Ondergrond. Het is nu dus een wettelijk model, dat betekent dat het gebruik verplicht is voor bestuursorganen. Ook zijn gebruikers verplicht om een terugmelding bij de BRO te doen als ze twijfelen over de juistheid van een aspect van het model.
Op BROloket is een kaartlaag gepubliceerd met de titel 'modeldocumentatie'. Daarin wordt verwezen naar rapporten waarin de gebruikte methodes staan beschreven:
De rapporten worden meegeleverd in de download van het model.
Voor hoog-Nederland zijn de veldmetingen in de periode 1994-2004 uitgevoerd. Voor laag-Nederland zijn de veldmetingen in de periode 2011-2020 uitgevoerd. In de afgelopen jaren zijn veldmetingen verzameld voor de actualisaties.
Het model Grondwaterspiegeldiepte wordt regelmatig geactualiseerd. De laatste jaren zijn meerdere veldcampagnes uitgevoerd om het model regionaal te actualiseren. Het gaat om onder andere laag-Friesland, de Noordoostpolder, oostelijk en zuidelijk Flevoland en het meest recent in het stroomgebied van de Raam. Deze resultaten zitten inmiddels ook in de BRO.
Het model Grondwaterspiegeldiepte richt zich primair op het niet-verharde, niet-bebouwde deel van Nederland. In het stedelijk gebied kan de grondwaterspiegeldiepte door menselijke invloeden in de ondergrond een grote variatie hebben op een kleine schaal. Hiervoor is het model Grondwaterspiegeldiepte niet geschikt waardoor het stedelijk gebied een witte vlek vormt in het model. Bij rivieren wordt er gesproken over oppervlaktewater waardoor deze niet worden meegenomen in het model Grondwaterspiegeldiepte.
De Klimaateffectatlas of de Archeologische Landschappenkaart van de RCE tonen informatie van pre-stedelijk landschap onder stedelijk gebied.
De ruimtelijke resolutie van het model Grondwaterspiegeldiepte is 50m x 50m.
Het Model Grondwaterspiegeldiepte kent talloze toepassingen. Het bestaat namelijk uit verschillende kaarten die de schommelingen weergeven van de grondwaterspiegeldiepte. Dit kan gebruikt worden bij vraagstukken over de conditie van de natuur op een bepaalde plek, berekeningen van gewasopbrengsten, uitspoeling van nutriënten en bestrijdingsmiddelen en ruimtelijke planvorming. Het model wordt ook gebruikt bij schadeberekeningen van ingrepen in het grondwatersysteem en bij natuurherstel- en ontwikkeling, voor het aanwijzen van beschermde gebieden in het kader van de Habitatrichtlijn en voor onderbouwing van aanvragen voor derogatie in de Nitraatrichtlijn van de EU. Ook kan gedacht worden aan onderzoek naar nitraat of fosfaat, afbraak van organische stof De gegevens van de gemiddelde grondwaterspiegeldiepte in het voorjaar wordt bijvoorbeeld weer veel toegepast in de ecologie.
Het Model Grondwaterspiegeldiepte is landsdekkend en richt zich primair op het niet-verharde, niet-bebouwde deel van Nederland.
De gebruiksschaal varieert van lokaal (gemeentelijk) tot nationaal niveau. Vaak zal het Model Grondwaterspiegeldiepte worden gebruikt in combinatie met de Bodemkaart, bijvoorbeeld omdat de vochtleverantie aan vegetaties en gewassen van zowel grondwaterspiegeldiepte als bodemopbouw afhankelijk is. Voor specifiek gebruik is het raadzaam een grondwater-expert te raadplegen bij het interpreteren van het model.
Het model Grondwaterspiegeldiepte is gericht op gewas en vegetatie. Dan is het maaiveld belangrijker als referentieniveau dan een vast niveau als NAP. Voor planten is het belangrijk hoe diep de wortels vanaf het maaiveld moeten reiken om aan voldoende vocht te komen. Als je NAP zou gebruiken dan is de relatie tussen plant en grondwaterspiegel minder duidelijk.
De Grondwatertrappenkaart was voorheen een gecombineerde laag in de Bodemkaart van Wageningen Environmental Research. In de BRO zijn deze kaarten opgenomen als 2 aparte registratieobjecten bij de Modellen. De Grondwatertrappenkaart is als onderdeel van het model Grondwaterspiegeldiepte in de BRO beschikbaar. Naast de grondwatertrappen-informatie worden ook andere grondwaterkarakteristieken in dit model opgenomen, zoals de fluctuatie van de grondwaterspiegel.
De Grondwatertrappenkaart was voorheen een gecombineerde laag in de Bodemkaart en is nu opgenomen in het Model Grondwaterspiegeldiepte.
De grondwatertrappenkaart (Gt-kaart) geeft met klassen (grondwatertrappen) een ruimtelijk beeld van de dieptes waartussen de diepte van de grondwaterspiegel jaarlijks gemiddeld fluctueert. Grondwatertrappen zijn een classificatie van gemiddeld hoogste en laagste grondwaterstanden (GHG’s en GLG’s). De Grondwatertrappenkaart is gebaseerd op tijdreeksen die zijn waargenomen in peilbuizen, op gerichte opnamen van de diepte van de grondwaterspiegel in boorgaten, op hydromorfische kenmerken in het bodemprofiel en op landschappelijke kenmerken. De nauwkeurigheid van de Grondwatertrappenkaart is niet gekwantificeerd en alleen vast te stellen door validatie.
Het Model Grondwaterspiegeldiepte geeft voor gridcellen van 50 bij 50 meter de GHG, de GLG en de grondwatertrappen (Gt). Het model is met statistische methodiek tot stand gekomen, waarbij onder meer de Bodemkaart is gebruikt. De nauwkeurigheid van het Model Grondwaterspiegeldiepte is gekwantificeerd in de vorm van 300 realisaties (mogelijke waarden) van GHG, GLG en Gt per gridcel. Uit deze informatie kunnen de vertrouwde Gt-kaarten worden gemaakt, maar ook kaarten van GHG en GLG afzonderlijk, kaarten dat kritische niveaus worden overschreden, kaarten die informeren over nauwkeurigheid en over variatie binnen kaartvlakken, etc.