Veelgestelde vragen: bronhouderschap en leveringsplicht
Ja, deze verplichting geldt voor alle bestuursorganen. De verplichting geldt voor gegevens die in het Besluit Bro (per tranche) staat vermeld. Bekijk ook deze voorbeelden van leveringsplicht met verschillende voorbeeldsituaties, zoals een consortium, samenwerkingsverband en meer.
Als er schade (bijvoorbeeld door verzakking) ontstaat die mogelijk een gevolg is van onjuiste gegevens in de BRO, is het aan de rechter om op basis van wet- en regelgeving, de schade en de omstandigheden te oordelen over de gevolgen. Kwesties als de zorgplicht en zorgvuldigheid spelen daarbij een rol. Een algemene regel in dit soort zaken is dat, als iemand aan alle redelijk te verwachten zorgvuldigheidseisen heeft voldaan, de aansprakelijkheid beperkt zal zijn.
Maar dit hoeft dus in afzonderlijke gevallen, op grond van specifieke omstandigheden, niet te gelden. In zijn algemeenheid kan dan ook geen voorspelling worden gegeven van de gevolgen van het gebruik van onjuiste gegevens. Zeker omdat er nog geen jurisprudentie is over BRO-gerelateerde situaties. In vergelijkbare jurisprudentie is te lezen dat de rechter hier niet lichtzinnig mee omgaat.
Als gemeenten samen een opdracht verstrekken, moeten de gemeenten zelf een keuze maken wie van hen optreedt als bronhouder en de gegevens aanlevert aan de BRO. Het is niet de bedoeling dat beide gemeenten dezelfde sondeergegevens aanleveren aan de BRO. Er kan maar één gemeente het bronhouderschap op zich nemen.
Als overheden samenwerken of bijvoorbeeld subsidieverstrekker zijn, is soms niet meteen duidelijk wie de plicht heeft BRO-gegevens aan te leveren. Bekijk ook deze voorbeeldsituaties.
Het ministerie van BZK hanteert als uitgangspunt dat de feitelijke, digitale, levering van bodemgegevens rechtstreeks door opdrachtnemers aan de LV wordt uitgevoerd. Omdat de bronhouder wel verantwoordelijk blijft voor de levering, heeft het ministerie het Bronhouderportaal BRO laten ontwikkelen.
Zie ook: Bronhouderportaal.
In navolging van INSPIRE heeft de Wet BRO voorgeschreven dat brondocumenten binnen twintig werkdagen aan de Minister (lees: de Landelijke Voorziening BRO) moeten worden geleverd. Het adagium van INSPIRE is namelijk om 'zo snel mogelijk zo compleet mogelijk' te zijn. De twintigdagentermijn loopt vanaf het moment dat een brondocument voldoet aan de wettelijke standaard. Vanaf dat moment zijn er 20 werkdagen (ongeveer 4 weken) om het brondocument aan te leveren aan het Bronhouderportaal en door te leveren aan de landelijke voorziening. Voor het berekenen van deze datum kan de 'rapportagedatum' uit de catalogus worden gehanteerd.
Het Programmabureau zal per registratieobject een statistische analyse uitvoeren om meer inzicht te krijgen in de praktische uitwerking van deze termijn. Uiteindelijk wordt verwacht dat de verschillende registratieobjecten andere uitwerking kennen.
Nee, de verplichte aanlevering geldt uitsluitend voor nieuwe gegevens vanaf het moment van de inwerkingtreding van tranche 1 van de BRO in 2018. Archieven blijven buiten beschouwing. Dit is dus anders dan bijvoorbeeld BAG of BGT, waar alle bestaande registraties naar de nieuwe basisregistraties geconverteerd zijn. Let wel: voor concrete objecten (bijv. vergunningen, grondwatermonitoringputten) geldt dat alle actuele objecten moeten worden geleverd.
De BRO regelt uitsluitend de verplichte aanlevering van gegevens aan de LV die de bronhouders op grond van bestaande werkprocessen in bezit hebben en/of krijgen. De BRO voegt hier geen extra gegevens aan toe.
Nee, dat is niet mogelijk. De wet beperkt levering tot bestuursorganen, met de bijbehorende verantwoordelijkheid.
Er is wel een indirecte mogelijkheid: een bestuursorgaan neemt de verantwoordelijkheid voor bepaalde gegevens van derden (bijv. een waterbedrijf) over en machtigt die derde om gegevens aan (het Bronhouderportaal) BRO te leveren. De derde partij is dan een dataleverancier.
De wet Bro beperkt verplichting van levering van BRO-data voorlopig tot bestuursorganen, met de bijbehorende verantwoordelijkheid. Er zijn twee situaties denkbaar: 1. Gaat het om gebiedsontwikkeling in opdracht van de gemeente? Dan moeten in de anterieure overeenkomst afspraken gemaakt worden met de projectontwikkelaar, zodat de gegevens onder bronhouderschap van de gemeente worden aangeleverd aan de BRO. 2. Is de gemeente niet de opdrachtgever, maar wordt het gebied daarna wel in beheer genomen door de gemeente, dan is het verstandig om afspraken te maken over de levering van gegevens (eventueel via de vergunning). Het zijn immers gegevens die dan later weer gebruikt kunnen worden. In dit laatste geval is de levering van gegevens door de projectontwikkelaar niet verplicht.
Bekijk ook deze voorbeelden over leveringsplicht op de site.
De BRO brengt geen verplichtingen voor burgers, bedrijfsleven of andere niet-bestuursorganen met zich mee. Het is wel mogelijk dat bijvoorbeeld het bedrijfsleven als opdrachtnemer van een bestuursorgaan invulling geeft aan de verplichtingen van dat bestuursorgaan, bijvoorbeeld door namens hem gegevens aan de BRO te leveren.
Private sonderingen/boringen zijn gegevens die in opdracht van particulieren worden ingewonnen, bijvoorbeeld bij een (bouw)aanvraag in het Omgevingsloket (nu nog OLO). Daarvoor bestaat geen leveringsplicht, want het betreft hier immers geen gegevens van bestuursorganen. Omdat het bronhouderschap voor deze gegevens in het kader van de wet niet goed aan te wijzen zijn, zou hiervoor de OLO-regelgeving moeten worden gewijzigd. Dit valt buiten de scope van het project BRO. Sondeergegevens uit OLO-aanvragen zullen daarom niet in de geplande vier tranches worden meegenomen.
In principe niet. De ondergrondgegevens in vergunningsaanvragen voldoen in de regel niet aan de BRO-standaarden. Het ‘vertalen’ ervan naar de BRO-standaard zou een te grote lastenverzwaring voor bronhouders inhouden. Verder kan een bestuursorgaan niet zonder meer (in zijn rol als bronhouder) verantwoordelijkheid op zich nemen voor gegevens die in opdracht van, en uitgevoerd door, derde partijen zijn ingewonnen.
Voor grondwatermonitoringgegevens is op verzoek van betrokken partijen wel een bijzondere afspraak gemaakt. Als een provincie of waterschap (als bestuursorgaan) het wenselijk vindt dat dergelijke gegevens van bijvoorbeeld een waterwinbedrijf in de BRO worden opgenomen, dan kan zo’n bestuursorgaan als bronhouder optreden (met bijbehorende wettelijke verantwoordelijkheid) en het waterwinbedrijf aanwijzen als dataleverancier.
De Wet Bro schrijft voor dat bestuursorganen bepaalde ondergrondgegevens moeten leveren wanneer die ontstaan in het kader van uitvoering van werkzaamheden door of namens het bestuursorgaan. Die leveringsplicht geldt vanaf de datum van ingang van de aanwijzing van het type gegeven. Dus: vanaf 1 januari 2018 is het verplicht om nieuwe sonderingen en boringen aan te leveren, vanaf 1-1-2020 bepaalde typen bodemonderzoek en vanaf 1-1-2021 grondwaterobjecten.
Levering van gelijksoortige objecten van vóór de wettelijke ingangsdatum is niet verplicht, sterker nog: de wet voorziet er niet in.
De enige uitzondering vormen gegevens van objecten die op de ingangsdatum ‘actueel’ waren en nog zijn: een grondwaterput die in bijv. 2012 is gebouwd maar op de ingangsdatum Bro (1-1-2018) nog in gebruik was, moet wél worden geleverd. Hij moet dan volgens de standaarden worden aangeleverd. Ook grondwaterstanden van vóór 2021 moeten geleverd worden als zij deel uitmaken van een lopende reeks standmetingen die dóórloopt na 1-1-2021.
Een grondonderzoek van vóór 2018 is niet meer actueel (want na monstername kan de situatie wel veranderd zijn en dat is niet bekend) en valt dus niet onder de uitzondering zoals hiervoor beschreven. Levering is dus niet verplicht en er zijn ook geen voornemens om die verplichting in te voeren. Nog los van het punt dat de hergebruikswaarde van dergelijke historische gegevens twijfelachtig is, zou levering achteraf heel veel werk betekenen voor bestuursorganen (‘oude’ gegevens zouden dan namelijk met terugwerkende kracht aan de BRO-standaard moeten worden aangepast) en dat wordt niet reëel geacht.