Veelgestelde vragen: grondwater
Het belangrijkste criterium is het type organisatie dat verantwoordelijk is voor het beheer van het grondwater. De grondwatermonitoring moet door of in opdracht van een bestuursorgaan, de bronhouder, worden uitgevoerd. Deze putten worden gebruikt om grondwaterstanden of de grondwatersamenstelling te monitoren. Dat betekent dus ook dat gegevens van monitoringputten die in het kader van een grondwateronttrekkingsvergunning aan bevoegd gezag worden verstrekt onder de BRO vallen.
Zo zal bijvoorbeeld een provincie als vergunninggever/bevoegd gezag de monitorings- (en dus ook put) gegevens, die afkomstig zijn van een waterbedrijf dat monitort in een monitoringnet rondom drinkwaterpompstations, aan de BRO moeten leveren onder haar bronhouderschap. Het waterbedrijf is immers zelf geen bestuursorgaan en heeft, zonder nadere opdracht van de bronhouder, geen verplichting op grond van de BRO. De bronhouder en het waterbedrijf zullen afspraken moeten maken over het aanleveren van deze gegevens aan de BRO.
Verder is er een beperking aan de tijdschaal gesteld. Wanneer een monitoringnet is ingesteld om de toestand van het grondwater over een periode van ten minste 1 jaar te volgen, valt het altijd onder de Basisregistratie Ondergrond. Voor monitoringnetten met een kortere duur maakt het bestuursorgaan zelf de afweging of het in de basisregistratie moet worden opgenomen. De periode van 1 jaar is lang genoeg voor het uitfilteren van de effecten van kleinschalige en kortdurende invloeden, zodat de informatie die in de basisregistratie wordt vastgelegd blijvende gebruikswaarde heeft.
De informatie die wordt verzameld tijdens het boorproces van dergelijke putten kunt u inbrengen onder booronderzoek. De put zelf wordt nog niet opgenomen.
Grondwaterputten die zijn gezet om grondwater mee te onttrekken (en waarin niet wordt gemonitord), hoeven nog niet geregistreerd te worden in de BRO. Dat geldt dus ook voor putten die geboord zijn voor bluswater. Het is de bedoeling dat deze putten in tranche 4 (ingangsdatum 1 januari 2022) opgenomen worden in de BRO. De putten vallen dan niet onder grondwatermonitoringput (GMW) maar onder het registratieobject grondwatergebruiksysteem (GUF). Op dit moment is het uitgangspunt daarbij dat vergunnings- en meldingsplichtige onttrekkingsputten opgenomen gaan worden in de BRO.
Grondwatermonitoringputten die actief bemeten worden, moeten sinds 1 januari 2018 aangeleverd worden aan de BRO. Dit kan betekenen dat een put die in 2010 geplaatst is ook aangeleverd moet worden. Daarnaast kunnen historische gegevens ook aangeleverd worden aan de BRO, zodat deze waardevolle informatie niet verloren gaat.
Grondwaterstanden moeten aan de BRO geleverd worden als ze minstens 1 jaar worden gemeten. Het is aan de bronhouder om te beoordelen of gegevens van monitoring korter dan 1 jaar hergebruikswaarde hebben. Dus incidentele metingen en metingen over een korte tijdspanne - bijvoorbeeld monitoring tijdens de uitvoering van een project - vallen niet per definitie onder de BRO. Daarnaast zijn er nog een paar situaties waarin grondwaterstandmetingen soms wel geleverd moeten worden, zie artikel 2.3.0 van het Besluit bro.
Ja, grondwaterstanden moeten onder meer geleverd worden als ze gedurende langere tijd, minstens één jaar, worden gemeten. Dus incidentele metingen en metingen over een korte tijdspanne (bijvoorbeeld monitoring tijdens de uitvoering van een project) vallen niet onder de BRO. En er zijn nog enkele andere situaties waarin grondwaterstandmetingen zullen moeten worden geleverd. De precieze specificaties staan in artikel 2.3.1 van het Besluit bro.
Ja, dat is mogelijk. Vraag bij de BRO Servicedesk een overzicht aan van de grondwatermonitoringputten in DINO die van uw organisatie zouden kunnen zijn. U kunt in dat overzicht aangeven van welke putten uw organisatie bronhouder is. Vervolgens kijkt TNO of die putten voldoende informatie bevatten voor de BRO. In sommige gevallen moet u nog informatie aanvullen, zoals bijvoorbeeld de bovenkant en onderkant van het filter. Daarna kan TNO de putten voor u klaarzetten in het Bronhouderportaal.
Voorlopig wordt geen milieukwaliteitsinformatie opgenomen in de BRO. Milieuhygiënisch onderzoek valt daarom niet onder grondwatersamenstellingsonderzoek, dat per 1 januari 2021 aangeleverd kan worden. Dus monitoringnetten van milieuhygiënische projecten, waarin het met name gaat om het monitoren van de verontreiniging van de bodem en het grondwater, zijn voorlopig buiten scope. Momenteel wordt onderzocht of deze informatie in de BRO opgenomen kan worden. We houden u hierover op de hoogte via de site.
Dat mag alleen als het NITG-nummer is ingevuld bij zowel het veld ‘NITG-code’ als het veld ‘object-ID bronhouder’. We leggen hieronder uit waarom dat moet.
Een NITG-nummer van een grondwatermonitoringput is de identificatie die een put in DINO had, een voorloper van de BRO. Ook voor de BRO is zo’n NITG-nummer handig om die putten op te kunnen zoeken in BROloket. Een put is alleen vindbaar op BROloket als het NITG-nummer is ingevuld in het veld NITG-code. Het veld object-ID bronhouder is een code die alleen voor intern gebruik van de bronhouder is. Het is dus belangrijk dat als er een NITG-nummer bekend is bij een put, dat het dan ingevuld wordt bij het juiste veld bij aanlevering van die gegevens aan de BRO, namelijk het veld ‘NITG-code’.
Sommige bronhouders vullen het NITG-nummer ook in het veld ‘object-ID bronhouder’ in. Dat is natuurlijk prima, als het NITG-nummer ook is ingevuld bij het veld ‘NITG-code’. De bronhouder mag zelf kiezen wat wordt ingevuld bij object-ID bronhouder, want dat is alleen voor de eigen administratie.
Dat klopt. De kaartbladnummers worden gegenereerd op basis van de aangeleverde coördinaten van de grondwatermonitoringput. Dat gebeurt automatisch zodra u gegevens aanbiedt aan de LV BRO via het Bronhouderportaal. Stuurt u wel een kaartblad mee, dan wordt uw levering afgekeurd.
Dit probleem zien we met name bij putten die gericht zijn of waren op kwaliteitsmetingen. Om die putten aan te kunnen leveren voor de BRO zijn er 2 mogelijkheden.
- Alsnog die positie (hoogte) in het veld laten inmeten met GPS of landmeting.
- De positie bepalen aan de hand van de maaiveldhoogte, die u afleidt uit het Algemeen Hoogtebestand Nederland (AHN). Gebruik daarvoor AHN2 of AHN3 en voor bestaande putten mag u ook AHN1 gebruiken. U moet dan weten hoeveel centimeter de buis boven het maaiveld uitsteekt of onder het maaiveld is afgewerkt.
U wilt bijvoorbeeld een grondwatermonitoringput, brandput, onttrekkingsput, WKO-installatie of iets anders maken. Hiervoor moet u een buis of andere technische onderdelen in de ondergrond plaatsen. Dat is de constructie.
Om zo’n constructie in de ondergrond te plaatsen is in de meeste gevallen een boorgat nodig. De onderzoeksgegevens aan de grond uit dat boorgat die (naast de bestaande informatie uit de BRO) inzicht bieden in de opbouw van de ondergrond ter plaatse (zoals een boorbeschrijving), vallen onder booronderzoek. Met die gegevens kan de constructie zo goed mogelijk en volgens voorschriften worden ingericht.
Als extra informatie over de ondergrond nodig is, maakt u afhankelijk van wat u precies wilt weten een keuze uit een bepaald soort booronderzoek oftewel het vakgebied.
De gegevens van de constructies zelf vallen onder andere registratieobjecten: grondwatermonitoringput en grondwatergebruiksysteem. De gegevens van een grondwatergebruiksysteem kunnen vanaf medio 2022 in de BRO. De constructie en het booronderzoek zijn in de BRO dus twee verschillende objecten die afzonderlijk opgenomen worden.
De Grondwatertrappenkaart was voorheen een aparte laag in de Bodemkaart van Wageningen Environmental Research. In de BRO zijn deze kaarten opgenomen als twee aparte registratieobjecten bij de Modellen. De Bodemkaart is al beschikbaar in de BRO. De nieuwste versie van de Grondwatertrappenkaart komt in tranche 4 (1 januari 2022) als onderdeel van het model Grondwaterspiegeldiepte in de BRO beschikbaar. Naast de grondwatertrappen-informatie worden ook andere grondwaterkarakteristieken in dit model opgenomen, zoals de fluctuatie van de grondwaterspiegel.