Veelgestelde vragen: booronderzoek
In principe moet al het onderzoek aan 1 boring onder 1 booronderzoek in de BRO opgenomen worden. Alle informatie uit de deelonderzoeken vallen dus onder dat ene booronderzoek en hoeven maar 1x aan de BRO aangeleverd te worden. In bijzondere gevallen, bijvoorbeeld als een deel van het booronderzoek wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een andere bronhouder, wordt het als een apart booronderzoek aangeleverd. De definitie van een booronderzoek voor de BRO is namelijk dat het gaat om onderzoek met een grondboring op 1 locatie onder de verantwoordelijkheid en in opdracht van 1 bronhouder.
Dit is afhankelijk vanuit welk doel de peilbuis en met name het booronderzoek wordt uitgevoerd. Het type booronderzoek bepaalt namelijk of het aangeleverd moet worden. Het type booronderzoek wordt namelijk onderscheiden in vakgebieden. Veelal wordt er een toegepast geologisch of een geotechnisch booronderzoek uitgevoerd wanneer men een peilbuis plaatst. Die moeten in ieder geval worden aangeleverd.
Vanuit verschillende vakgebieden kan een K-waarde gewenst zijn. De K-waarde is in principe een interpretatie van waarnemingen of analyses. Zo kan men vanuit de boormonsterbeschrijving aan de hand van de waarnemingen van de fractie- en korrelgrootte indeling een vertaling maken naar een K-waarde, maar men kan ook een doorlatendheidsbepaling uitvoeren in een laboratorium waarmee een K-waarde bepaald kan worden. De waargenomen aspecten worden dus opgenomen in de BRO en de interpretatie daarvan is aan de gebruiker.
Onderzoek dat wordt uitgevoerd volgens de NEN5740-norm is meestal milieukundig booronderzoek. Milieukundig booronderzoek valt momenteel nog niet onder de BRO.
In principe is er geen maximale diepte voor een boring te geven. De einddiepte hangt namelijk altijd af van het doel. Als men dieper dan 500 meter boort, valt een boring onder de mijnbouwwet en dan zijn daar regels aan verbonden. Binnen de BRO zijn de verschillende soorten booronderzoeken onderverdeeld in vakgebieden. Vanuit die verschillende vakgebieden worden wel maximale einddieptes benoemd, die maximale dieptes staan vermeld in de catalogus. Dit is de maximale waarde die kan worden opgegeven bij de laagdieptes van het onderzoek van de boring.
Om het aanleveren van gegevens uit booronderzoek makkelijker te maken, is een overzicht gemaakt waarbij de apparaten die in het veld gebruikt worden om te boren en te bemonsteren gekoppeld worden aan wat in de basisregistratie boortechniek en bemonsteringsmethode wordt genoemd. U vindt deze informatie in de handreiking 'Boor- en monstertechniek en monsterkwaliteit'.
De implementatie van de norm NEN-EN-ISO 14688 heeft doorgelopen tot mei 2020. Hierdoor zijn de geotechnische boringen tot mei mogelijk niet uitgevoerd volgens de nieuwe norm. In overeenstemming met de opdrachtgever kan er besloten worden om de informatie die is ingewonnen in de periode 1 januari tot 1 mei 2020 volgens een IMBRO/A kwaliteit aan te leveren. In dat geval kan de informatie die volgens NEN5104 is geproduceerd ook aangeleverd worden.
Het Programmabureau BRO heeft na zorgvuldig afwegen besloten dat dit voorlopig nog niet op de planning staat. Dat betekent dat het vooralsnog wordt overgelaten aan de markt om hier zelf iets voor te ontwikkelen.
Boormonsterbeschrijvingen worden zoveel mogelijk geconverteerd uit DINO naar de BRO met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als bronhouder. Dit is dus anders dan bij een grondwatermonitoringput. Bij een put is er nog een eigenaar die de put onderhoudt en correcties in de gegevens door moet kunnen voeren. Voor historische boormonsterbeschrijvingen is dit niet van toepassing.
Heeft u als bronhouder zelf ook historische data die niet in DINO aanwezig is en wilt u die aanleveren bij de BRO? Dat kan zodra de BRO daar gereed voor is, zie planning. Die data moet dan wel voldoen aan de IMBRO/A kwaliteitseis.
Als het gaat om het aanleveren van gegevens van tranche 2, ligt de focus op geotechnisch booronderzoek volgens NEN-EN-ISO 14688 (NEN 5104, geldt alleen voor opdrachten van voor 2020). Dit komt veelal voor waar op of in de grond wordt gebouwd, zoals bij tunnels, funderingen, dijken, en damwanden. Dit soort projecten zijn dus een goede plek om als BRO-coördinator te starten. U kunt vervolgens via uw projectleiders de leverancier van deze gegevens opdracht geven om de gegevens voor u klaar te zetten in het Bronhouderportaal.
Voor opdrachten die vóór 1 januari 2020 gegeven zijn en uitgevoerd zijn voor 1 januari 2023, geldt het minder strikte kwaliteitsregime IMBRO/A. Daarbij is NEN 5104 toegestaan. Opdrachten voor geotechnisch booronderzoek die vanaf 1 januari 2020 gegeven worden, moeten voldoen aan de BRO-kwaliteitsregels (de IMBRO-kwaliteit) die aansluit op de NEN-EN-ISO 14688 .
Profielen in de zin van dwarsdoorsneden in de ondergrond zijn niet opgenomen in de BRO. De profielenbeschrijvingen zoals een boorprofiel binnen het booronderzoek of een wandbeschrijving bij een wandonderzoek in bijvoorbeeld een profielkuil zijn wel opgenomen in de BRO. Hiervoor worden in de standaardisatietrajecten afspraken gemaakt hoe de uitwisseling van deze registratieobjecten eruit moet gaan zien.
Nee, boormonsterbeschrijvingen die specifiek gemaakt zijn in het kader van milieuonderzoek zullen in BRO fase 1 niet worden meegenomen.